Geschiedenis Familie de Boer

Inleiding

Veel gegevens zijn via het internet verkregen. Allereerst van de website Genlias met de gegevens van de Burgerlijke Stand van de meeste gemeenten in Nederland. Vervolgens de website Tresoar die dezelfde opzet heeft en nog iets meer biedt maar dan alleen voor de provincie Friesland. Ook familysearch van de Mormonen bezit geweldig veel persoonsgegevens. Verder zijn met behulp van Google vele genealogische sites bezocht voor aanvullende gegevens. Een enkel bezoekje aan de archiefkamer van Wolvega leverde een berichtje op van Steve DeBoer uit Amerika die eerder onderzoek had verricht naar de familie de Boer en over veel gegevens beschikte. Uiteraard zullen er wel foutjes zijn gemaakt maar in het algemeen kon een goed overzicht van de familie relaties en ontwikkelingen worden verkregen. De gevolgde familielijn is van de oudst bekende voorvader naar Charlotte de Boer.

Een tijdrovend probleem was de schrijfwijze van de Friese namen. Het internet en de zoekmachines houden daar geen rekening mee. De spelling van de familienaam de Boer was simpel en kon eenvoudig worden toegepast maar dan bleek dat er wel veel personen die achternaam hadden gekregen en die waren in vele gevallen geen familie van elkaar. Omdat veel mensen niet konden lezen en schrijven en er geen landelijke spellingsregels bestonden, zijn ook veel voor- en achternamen verkeerd genoteerd. Elke ambtenaar had zijn eigen spellingsregels. Zo kon in één en dezelfde familie verschillende of meerdere varianten voorkomen. Bij de familie de Boer kwam dat voornamelijk voor bij de voornamen.

Soms ontbrak een familienaam. Familienamen waren niet verplicht. Pas onder het bewind van Napoleon werd een burgelijke stand ingesteld en moesten alle gezinshoofden een vaste familienaam kiezen die op het gemeentehuis werd vastgelegd in familienamenregisters. Vooral in het noorden en oosten van Nederland waar velen nog geen familienaam gebruikten, betekende dit een grote verandering. Voor 1811 werd bij afwezigheid van een familienaam een zogenaamd patroniem gebruikt dat bestond uit de voornaam van de vader. Het gebruik van het patroniem werd na de introductie van de Burgelijke Stand niet verlaten maar nog geruime tijd toegepast met als aanvulling de vaste familienaam.

De voornaam Meine (afgeleid uit het germaans en staat voor kracht en sterkte) kon wel op 6 verschillende wijzen worden geschreven en dat was dan nog een gering aantal, want de spelling van bijvoorbeeld Margje (afgeleid van Margareta) gaf wel 96 variaties aan. Op zich allemaal mooie Friese namen maar computers eisen eenvormigheid. Een andere complicerende factor was het patroniem van Meine dat afwisseld werd geschreven als Meijnen, Meines en Meinen.

1. Twee families

Het verhaal begint in Steenwijkerwold. Daar laat in 1683 Alt Meinen zijn zoon Pieter dopen. Kort daarvoor had in 1679 Peter Jans zijn zoon Jan Peters in dezelfde kerk laten dopen. Alt Meijnen was getrouwd met Astijn Peters en was de zoon van Meijne, waarvan niets bekend is. Alt had geen officiële familienaam maar gebruikte een patroniem zoals zijn afstammelingen dat tot 1811 ook zouden doen. Bij de doop van Jan staat bij Peter Jans geen familienaam vermeld en evenmin de moeder die in die tijd veelal niet werd genoemd. Zoon Jan gebruikte later de achternaam Lummen. Wel wordt in het doopboek van Steenwijkerwold op 30 december 1703 de doop van Hendrick genoemd met "de vader Peter Jans Lummen tot getuige" maar het is niet helemaal zeker of het een broer van Jan betreft en dat zijn vader dus ook de achternaam Lummen had aangenomen.

In het lidmatenboek van de Nederduits Gereformeerde Kerk van Steenwijkerwold komt Alt Meijnen voor bij de belijdenis van zijn vrouw Astijn Peters in 1687 en bij de doop van zijn kinderen. De Nederduits Gereformeerde kerk was in die tijd de algemene (staats-)godsdienst in de Nederlanden. Deze is in 1816 overgegaan in de Nederlands Hervormde kerk. De voornaam Meijne speelt in het vervolg van het familie verhaal een opvallende rol. Van Alt zijn vijf kinderen bekend. Tweemaal Meijne, geboren in 1688 en in 1690 en verder Pieter geboren 1683 en tweemaal Jan, geboren in 1695 en 1699. Het was toen de gewoonte als een kind heel jong was overleden, het volgende kind mits van hetzelfde geslacht, de naam van het overleden kind te geven. Verder werden vernoemingsregels toegepast waarbij de grootouders veelal het eerst werden vernoemd. De jongste zoon Jan Alten trouwde met Jantien Wijchers en van hem is een zoon bekend, die in Steenwijk werd gedoopt. Ook van Meijne Alten geboren in 1690 is een huwelijk bekend en zijn kinderen gevonden. Deze Meijne trouwde zelfs tweemaal. De eerste keer in 1716 met Annechien Geuverts die voor 1723 is overleden. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen bekend. Zoon Alte Meijnen, genoemd naar zijn grootvader van vaders kant, en zoon Govert Meijnen die vervolgens genoemd werd naar zijn grootvader van moeders kant. Het derde kind is een dochter genaamd Trijntje. De tweede keer trouwde Meijne Alten in 1723 met Tryntjen Jacobs afkomstig uit Kallenkote en uit dit huwelijk kwamen nog 5 kinderen.

Alte Meijnen, de broer van Govert Meijnen, trouwde driemaal. De eerste keer in 1739 met Luitjen Everts uit Blesdijke. Uit dit huwelijk zijn acht kinderen bekend, vier zoons en vier dochters. Van twee zoons, Meijne Alten en Evert Alten en een dochter Aaltje Alten, zijn kinderen bekend. Bij de volkstelling van 1748 staat Alte Meynen vermeld als getrouwd met Luitjen Eevers en met vier kinderen beneden 10 jaar: Meyne, Aaltjen, Annegien en Eevert, wonende te Steenwijk, Steenwijkerwold - Oosterkluft; geen knechten en meiden, noch inwonenden of kostgangers. Volgens het lidmatenboek van de Nederduitse Gereformeerde kerk is hij in 1759 woonachtig met zijn tweede vrouw Harmtje Bralts te Oosterhoek, Steenwijkerwold, maar bij zijn derde huwelijk met Froukjen Klasen in 1768 woonde hij in de heerlijkheid Eeze.

De familie lijn volgt de zoon Govert ook wel geschreven als Geuvert Meijnen uit het eerste huwelijk van Meijne Alten. Hij is geboren in 1718 en trouwde ook tweemaal. De eerste keer in 1747 met Jantje Andries die afkomstig was uit Steenwijkerwold en voor 1755 is overleden. In dat jaar trouwde hij met Maria Jacobs, afkomstig uit Paasloo maar woonachtig in IJsselham. Uit het eerste huwelijk zijn een zoon Meijne en een dochter Annegien bekend en uit het tweede huwelijk een zoon Albert. Annegien Goverts trouwde in 1771 te Steenwijkerwold met Hendrik Lubberts Bijker en Albert Goverts in 1785 te Paasloo met Jantje Annes. Met de oudste zoon Meijne Geuverts geboren in 1748 wordt de familielijn vervolgd.

Deze Meijne Geuverts trouwde in 1768 in Steenwijkerwold met Grietjen Tijmens, dochter van Tijmen Jans Boer en kleindochter van Jan Peters Lummen. Jan Peters Lummen was in 1713 getrouwd met Gretien Albers. Uit dit huwelijk zijn 7 kinderen bekend die allemaal in dezelfde kerk te Steenwijkerwold zijn gedoopt. Het is opvallend dat Jan Peters naast het patroniem ook een familienaam gebruikte maar dat die achternaam niet door zijn kinderen is overgenomen. Zijn zonen Peter Jans en Luytien Jans gebruikten de achternaam Vels terwijl zoon Tijmen Jans de familienaam Boer koos. Bij zijn doop in 1716 wordt Tijmen Jans genoemd als zoon van Jan Peters Lummen. Bij de volkstelling in 1748 van het kwartier van Vollenhove staat hij al vermeld als Tymen Jans Boer, wonende Schoutambt Steenwijk, Steenwijkerwold - Westeinde, ongehuwd met een knecht, een meid en een schaapsjongen alsmede zijn vader Jan Peters als kostganger. Bij zijn huwelijk in 1750 werd hij evenwel Timen Jans van Vels genoemd maar bij de doop van zijn kinderen werd die achternaam weggelaten en in een aantal gevallen werd Boer aangehouden. In het lidmatenboek van de kerk in Steenwijkerwold staat een aantekening dat hij in 1752 woonde op Vels tezamen met zijn vader en echtgenote. Vels is een plaats niet ver van Steenwijk en betekent "schrale grond". De kinderen van zijn dochters Gretien en Aaltien hebben in 1811 de familienaam Boer officieel laten registreren. Gretien had Steenwijkerwold toen al geruime tijd verlaten en woonde in het dorp Blesdijke in de Friese gemeente Weststellingwerf. Aaltien Tijmens trouwde in 1776 met Wolter Ariens en bleef in Steenwijkerwold wonen.

Luytien Jans, de jongere broer van Tijmen Jans Boer heeft de achternaam van Vels wel gehandhaafd. Hij trouwde in 1746 met Antien Alten, jongedochter in 't Ronde Broek onder Blankenham en woonde toen in 't Kooster, een gehucht tussen Oldemarkt en Kuinre. In 1748 wordt hij genoemd als Luite Jans met zijn vrouw Hantje Alten en zoon Jan. Zijn nakomelingen hebben deze familienaam in 1811 officieel vastgelegd. Zijn oudere broer Peter Jans van Vels trouwde in 1738 met Aaltien Jans uit Wapserveen maar bleef in Steenwijkerwold wonen. Hij kreeg 5 kinderen die waarschijnlijk allemaal jong zijn overleden. Bij de volkstelling van 1748 wordt nog het huisgezin Peter Jans en Aaltje Jans vermeld met twee kinderen beneden 10 jaar: Jan en Grietje alsmede met een knegt en een schaapjonge tevens inwonend Marrigien Roelofs, kostganger; plaats Schoutambt Steenwijk, Steenwijkerwold - Westeinde. De achternaam Lummen, die hun vader heeft gebruikt, komt dan niet meer voor.

De familie van Vels staat uitvoerig vermeld op de website van Dick van Vels.

2. Steenwijkerwold, Overijssel

Deze twee families leefden in de periode die begint met de koning stadhouder Willem III. De Republiek der Nederlanden was toen nog een grote mogendheid, maar de gouden eeuw was al voorbij en het verval was ingetreden. Na de dood van Willem III in 1702 begon het tweede stadhouderloze tijdperk, hoewel dat niet gold voor Friesland en Groningen waar een achterneef van Willem III, Johan Willem Friso tot stadhouder was benoemd. Deze Friese tak van het huis van Oranje Nassau nam pas in 1747 het stadhouderschap van alle gewesten over.

De drie eerste generaties van beide families hebben hun hele leven doorgebracht in Steenwijkerwold of directe omgeving ook wel het Steenwijkerland genoemd. Zij waren zeer waarschijnlijk werkzaam in het boerenbedrijf en woonden in de dorpen en gehuchten, zoals ondermeer Westeinde, Voshoek, Oosterkluft, Oosterhoek en de heerlijkheid Eeze. Zij spraken Stellingwerfs, een Nedersaksisch dialect dat ook in de twee aangrenzende gebieden in Friesland en Drente werd gesproken. Zij gingen naar de enige kerk van Steenwijkerwold, neergezet in het begin van de 15e eeuw en nog steeds in gebruik. Van Geuvert Meijnen is bekend dat hij een welgestelde boer was. Hij wordt genoemd in de registratie van de volkstelling 1748 als Govert Meinen samen met echtgenote Jantje Andries en zoon Meyne; verder wordt melding gemaakt van een inwonende meid, woonplaats Schoutambt Steenwijk, Steenwijkerwold, Westeinde. Steenwijkerwold lag in een laagveengebied dat weliswaar behoorde tot de provincie Overijssel maar geografisch gerekend kan worden deel uit te maken van de Stellingwerven. In vroeger tijden leefde de bevolking van landbouw, veeteelt, veenderij en visserij. De boeren waren voornamelijk pachters. Het grondbezit behoorde in het algemeen toe aan enkele regentenfamilies en de kerk. Tegenwoordig is het gebied een belangrijke toeristische trekpleister met unieke natuurgebieden als de Weerribben, de Rottige Meenthe, de Lindevallei en Overijsselse oud-Zuiderzeestadjes als Kuinre, Blokzijl en Vollenhove. Het gebied is in de afgelopen eeuwen verveend, dat wil zeggen het veen, dat in dit gebied veelvuldig voorkwam, werd uitgegegraven waarna het als brandstof diende voor de grote steden in het westen. Thans is het gebied het grootste aaneengesloten laagveenmoeras van Europa dat loopt van de Brandemeer in Friesland tot de Wieden bij Giethoorn.

Het boerenbedrijf was zwaar handmatig werk. Van mechanisatie was toen nog geen sprake. Hulpmiddelen waren naast het gebruikelijke gereedschap, paard, wagen en boot. Er waren ook geen zuivelfabrieken of soortgelijke bedrijven voor de afzet van de producten. Men was afhankelijk van de grond en de natuur met al zijn grillen. De grond werd gebruikt voor weidevelden en hooiland maar soms ook voor het verbouwen van graan, rogge, boekweit en klaver. Het vee bestond uit koeien, paarden, varkens en schapen. Ziekte onder het vee kwam regelmatig voor. Bijverdiensten waren dan altijd welkom, waarbij het hele gezin werd ingezet.

De gemiddelde jaartemperatuur lag toen ongeveer twee graden celsius lager dan tegenwoordig. De winters waren koud en lang. De zomers waren ook niet warm en dat zorgde voor slechte oogsten en zelfs hongersnood. In 1717 werd Friesland getroffen door de grootste stormvloed van de 18e eeuw waarbij duizenden slachtoffers, mensen en dieren, vielen. Er hebben zich in die tijd in Friesland ook verschillende uitbraken van veepest voorgedaan met grote gevolgen voor het boerenbedrijf. De eerste epidemie was van eind 1713 tot en met december 1714. Een tweede veepest epidemie heeft zich voorgedaan in 1745. Er zijn van het begin tot 1 september 1745 in geheel Friesland aan de veepest gestorven 64.596 koeien en 44.000 jongere beesten. Geschat wordt dat in Friesland in de bewuste periode van 1745 minstens 70% van het aantal koeien, vaarzen en hokkelingen is gestorven, 10% is hersteld en 20% gezond gebleven. In de staltijd vielen de meeste slachtoffers. De ziekte heeft ook grote schade aangericht gedurende perioden 1769-1786.

Een afdoende bestrijding leek pas mogelijk, toen werd overgegaan tot de methode van inenting. De opkomst daarvan dateert uit de tweede helft van de 18e eeuw. Met succes is ze toegepast in de veepestperiode van 1768 en volgende jaren. Maar op werkelijk grote schaal was het toen nog niet gebeurd, omdat er bij de boeren een grote weerstand bestond tegen zulke nieuwigheden. Zolang de inenting in een experimenteel stadium verkeerde, hielden inentingsproeven het gevaar in van een verdere verbreiding van de besmetting. Ook heeft bij de weerstanden tegen een wetenschappelijke aanpak een godsdienstige faktor meegespeeld, nl. de opvatting dat de veepest een straf van God was, waartegen de mens zich niet mocht verzetten "Straf op de zonde". Vanaf 1782 heeft inenting steeds meer ingang gevonden in Friesland.

Door de veepest was vlees een steeds schaarser artikel geworden voor een groeiende bevolking. Het basisvoedsel in de 18de eeuw bestond uit graanproducten. Rogge, gerst, haver, spelt en boekweit werden verwerkt tot brood, pap, brij, pannenkoeken, wafels en uiteraard bier, de volksdrank bij uitstek. Tegen het einde van de 18de eeuw begon de aardappel -al vanaf circa 1600 bekend- aan zijn opmars. Aardappels werden aanvankelijk vooral verbouwd op schrale grond door boeren die weinig te verliezen hadden. De hoge opbrengst per hectare bleek voor hen een uitkomst en zo verscheen de aardappel eerst op het menu van de arme boerenstand en de lagere klasse in de steden maar was rond 1800 geheel ingeburgerd.

Voorzover de boeren de zuivelprodukten niet zelf aan de markt konden brengen kwam de figuur van de opkoper als tussenhandelaar naar voren. Grote plaatsen kenden veelal een weekmarkt maar waar weekmarkten ontbraken waren het de tussenhandelaren, die de bederfelijke waren opkochten en lieten vervoeren naar verder gelegen plaatsen. Boterkopers hielden in plaatsen waar geen weekmarkt was zitting in de herbergen, of ze gingen de boerderijen langs om de produkten op te kopen. Soms gingen boeren ook zelf wel naar jaar- of weekmarkten in veraf gelegen dorpen of steden, en in tijden dat de wegen niet te onveilig waren en de marktvrede vrijheid van tol of van accijnsheffing mogelijk maakte.

3. Blesdijke: Meijne Geuverts de Boer

Meijne Geuverts verliet Steenwijkerwold kort na 1770 om zich met zijn gezin te vestigen in Blesdijke, een dorp in wat nu de gemeente Weststellingwerf in Friesland is. Hij was toen getrouwd met Grietjen Tijmens en had drie kinderen die in Steenwijkerwold geboren waren.  In Blesdijke werden vervolgens nog eens 9 kinderen geboren. Bij elkaar dus 12 kinderen, 7 dochters en 5 zonen, waarvan de oudste, dochter Jantje, vroeg is gestorven. Van 10 kinderen kon worden achterhaald dat ze zijn getrouwd, hetgeen een hoog aantal is gelet op de grote kindersterfte in die tijden. Bijna al deze kinderen bleven in Blesdijke wonen. Meijne Geuverts en Grietjen Tijmens kregen 49 kleinkinderen. Veel nakomingen zijn het plaatsje Blesdijke alsmede deze regio en met name Weststellingwerf, trouw gebleven, hoewel de band met Steenwijkerwold in stand bleef doordat velen daar later naar toe verhuisden.

Grietjen Tijmens trouwde in 1768 op 17-jarige leeftijd met Meijne Geuverts en bij die gelegenheid zijn geen familienamen vermeld. Bij haar overlijden werd zij Grietjen Tijmens de Boer genoemd. Haar kinderen hadden in 1812 bij de verplichte registratie van familienamen al de naam "de Boer" gebruikt. Van haar broers en zusters zijn alleen gegevens van haar zus Aaltien of Aaltjen Tijmens bekend. Aaltjen trouwde in 1776 met Wolter Ariens die in 1812 de voor hem en zijn gezin in Steenwijkerwold de achternaam "Boer" liet registreren. Zijn kinderen veranderden die naam later in "de Boer", die daarmee een aparte tak van de familie de Boer vormt. Afstammelingen van Aaltien Tijmens Boer trouwden later met afstammelingen van Grietjen Tijmens Boer.

Gerekend vanaf stamvader Alt Meinen is Meijne Geuverts de vierde generatie. Van zijn mannelijke familieleden zijn gegevens bekend van zijn halfbroer Albert Geuverts en zijn neven de broers Meine Alten en Evert Alten, zonen van Alt Meinen en Luitje Everts Dekker. De afstammelingen van deze familieleden hebben niet de naam de Boer aangenomen. Van zijn halfbroer Albert Geuverts, die met Jantjen Annes uit Blesdijke was getrouwd en in 1804 in de Voshoek te Steenwijkerwold woonde, zijn 7 kinderen bekend en zij werden teruggevonden in de officiële registraties van de burgerlijke stand na 1811 met de achternaam "de Vries". Deze achternaam is door zoon Geuvert Alberts in 1811 voor hem, zijn zus Grietje en zijn 5 broers vastgelegd. Aangenomen mag worden dat hun ouders dan zijn overleden. Zus Grietje de Vries vertrok naar Blesdijke en trouwde daar in 1813 met Jan Kleisen Dijkstra. Haar kleindochter Grietje Dijkstra zou in 1896 trouwen met Baarte de Boer, een afstammeling van Meijne Geuverts de Boer. Geuvert Alberts de Vries bleef in Steenwijkerwold wonen waar hij ongehuwd is overleden. Dit is ook het geval met vier van zijn broers die allen ongehuwd in Steenwijkerwold zijn overleden. Enkel van broer Anne kon geen gegevens worden teruggevonden.

Van twee kinderen van neef Evert Alten kon evenwel worden achterhaald dat zij na 1811 de familienaam "Alten" zijn gaan gebruiken en verder gingen als Wiecher Everts Alten geboren in 1798 en overleden in 1889 te Ossenzijl, Oldemarkt, oud 90 jaar. Zijn oudere broer Jan Everts Alten is geboren in 1796 te Oldemarkt, maar vestigde zich in 1828 in Weststellingwerf, waar hij trouwde met Judikje Klazen de Boer, maar zij is geen familie. Ook zijn broer Meine Alten (1739-1819) staat bij overlijden vermeld met de achternaam Alten, oud 79 jaar, van beroep boer, geboren en wonende te Steenwijkerwold. Zijn zoon Jan (1764-1827) staat bij overlijden vermeld als Jan Meinen Alten, 63 jaar oud, landbouwer, ongetrouwd, geboren en wonende te Steenwijkerwold. Zijn dochter Luitje Meinen heeft de achternaam Alten niet gevoerd. Zij trouwde in 1795 met Geert Jans die in 1812 de achternaam Groen liet registreren maar bij de huwelijken van de 3 kinderen staat als moeder Luitje Meinen vermeld. Er zijn geen latere verbanden ontdekt tussen de takken Alten en de takken de Boer. Wel trouwde in 1823 een kleinzoon van Annigjen Alten met de kleindochter van Aaltje Alten maar dan hebben we het over andere achternamen.

Meijne Geuverts is waarschijnlijk rond 1800 overleden. Uit de speciekohieren, die werden bijgehouden voor de belastingheffing, blijkt dat hij in de periode 1772-1799 in Blesdijke belastingplichting was, maar vanaf 1800 is echter sprake van de weduwe Meijne Geuverts. Een datum van overlijden is niet te achterhalen. Blijkens "akte van notoriteit den 28 october 1812 door den tweeden Suppliant Vrederechter opgemaakt en door den voorzitter der rechtbank ten eerste instantie zitting houdende te Heerenveen bekrachtigd" is Meijne Geuverts overleden verklaard. Bij het huwelijk van zoon Andries in 1822 wordt Meijne vermeld als vader "sedert onheuglijke jaren overleden".

Meijne leefde in de tweede helft van de 18e eeuw in de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Willem V was in 1751 al op driejarige leeftijd zijn vader als stadhouder opgevolgd. Zijn moeder Anna van Hanover, en na haar dood de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel nemen het regentschap op zich. Met de vrede van Aken in 1748 kwam er een einde aan een oorlog met Frankrijk en was het definitief duidelijk geworden dat de Republiek niet langer meetelde in de Europese politiek. Voorspoed was veranderd in achteruitgang. De vierde Engelse oorlog (1780-1784) ging eenvoudig verloren. Er vormde zich een beweging van patriotten die zich richtte tegen de regenten en de Stadhouder. De patriotten vormden eigen schutterijen. Stadhouder Willem V werd de toegang tot Holland ontzegd en zijn vrouw werd te Goejanverwellesluis door de patriotten aangehouden. Het leger van Pruisen trok de Republiek binnen om het gezag te herstellen. Ook in Weststellingwerf. Er was sprake van een revolutionaire tijd.

De gemeente Weststellingwerf omvatte 23 dorpen. Het begrip gemeente bestaat sinds de invoering van de gemeentewet in 1851. Daarvoor was sprake van grietenijen. Aan het hoofd van een grietenij stond de grietman, die door de ingezetenen werd gekozen. In de periode 1811-1816 gold tijdelijk een door de Fransen opgelegde andere indeling. De kleinste eenheid heette toen mairie en was op het platteland aanmerkelijk kleiner dan de grietenij. Blesdijke behoorde in die periode tot de mairie Noordwolde. In 1815 telde Blesdijke slechts 377 inwoners. Noordwolde was toen groter met 1.126 inwoners. Thans is Wolvega met meer dan 10.000 inwoners de belangrijkste stad van Weststellingwerf. Blesdijke heeft nog steeds minder dan 500 inwoners. Een uitgebreid overzicht van de geschiedenis is opgenomen in het boekje "De historie van Weststellingwerf", geschreven door M.H. de Vries, maar veel informatie is ook te vinden op de website: Stellingwerven

In de vaderlandse geschiedenis heeft Weststellingwerf naam gemaakt als de geboorteplaats van Peter Stuyvesant (1592-1672). Hij groeide op in de dorpjes Peperga en Scherpenzeel. Deze predikantszoon was al jong in dienst van de Westindische Compagnie getreden. Peter Stuyvesant werd in 1642 gouverneur van Curacao en was sedert 1645 tevens gouverneur-generaal van Nieuw-Nederland op de oostkust van Noord-Amerika. Wegens een in de strijd met de Spanjaarden opgelopen verwonding was hem in 1644 een been afgezet en kreeg hij een houten been. Deze kolonie met als belangrijkste nederzetting Nieuw Amsterdam was in 1616 door de Westindische Compagnie rond de Hudson rivier gesticht. Nieuw Amsterdam, gelegen op het eiland Manhattan, groeide uit tot een kleurrijke havenstad met Hollandse huizen. Gouverneur Stuyvesant voerde er een hard bewind tegen indianen en opdringende Britse kolonisten. Hij werd tijdens zijn bewind in Nieuw Amsterdam bijgestaan door de secretaris Cornelis van Ruyven, broer van Laurens van Ruyven die rond 1660 Commissaris en auditeur van de WIC op Curaçao was. Deze Laurens van Ruyven is een voorvader van Charlotte Marie de Boer. Steun uit Nederland kreeg Pieter Stuyvesant niet veel omdat de belangstelling voor de kolonie bij de Hoogmogende Heren ontbrak. In 1664 werd Nieuw-Nederland veroverd door de Engelsen die dit gebied omdoopten tot New York. Bij de vrede van Breda in 1667 kwam er een eind aan de Tweede Engelse Oorlog. Beide partijen kwamen overeen dat Engeland in ruil voor Suriname het voormalige Nieuw-Nederland moch behouden. Pieter Stuyvesant bracht zijn laatste jaren rustig door op zijn boerderij in Amerika waar hij ook is gestorven. Hij werd begraven in de kapel die hij zelf had laten bouwen en die in 1799 werd vervangen door St. Marks-in-the-Bouwerie, waar een gedenksteen werd aangebracht met de tekst "In deze kelder ligt Petrus Stuyvesant begraven, wijlen Kapitein-Generaal en Gouverneur van Amsterdam in Nieuw-Nederland, nu New York geheten, en van het Nederlandse Westindische eiland; gestorven A.D. 1671/2, 80 jaar oud". Het nieuwe kalender jaar begon toen nog in maart zodat februari tot het jaar 1671 werd gerekend. Pieter Stuyvesant heeft een standbeeld in ondermeer Curaçao en Wolvega, maar ook op de binnenplaats van het West-Indisch Huis in Amsterdam.

4. Jan Meinen de Boer

Jan is de jongste zoon van Meijne Geuverts. In de familienamen registers van 1811 komt Jan voor als Jan Meines de Boer te Blesdijke, marie Noordwolde. De broers van Jan Meinen, Andries Meinen, Willem Meinen en Tijmen Meinen hebben deze naam ook laten registreren. Tijmen heeft tevens als voogd van Geertje Geuverts, dochter van zijn overleden broer Geuvert Meinen, de familienaam de Boer laten registreren. Ook van de zussen Margje, Jantje, Aaltje, Hiltje en Annegje is bekend dat zij de familienaam de Boer hebben aangenomen. Er is dus duidelijk overleg geweest en het hele gezin is verder gegaan met de achternaam de Boer. Daarbij is de achternaam van hun moeder en van grootvader Tijmen Jans Boer gebruikt, zoals ook is geschied bij de zus van hun moeder Aaltien Tijmens Boer.

Voor de familielijn is de afstamming van Jan Meinen van belang. De nakomelingen van zijn broers zijn, voorzover mogelijk was, wel in kaart gebracht. De tak Geuvert Meinen is erg kort; hij had maar een dochter. De tak Tijmen Meinen bestaat nog steeds. Er is zelfs een Menno de Boer, geboren in 1970 en ja, een zoon van Meine de Boer. Deze nakomelingen met de achternaam de Boer wonen thans in Blankenham. Dat is een dorpje in de kop van Overijssel, thans onderdeel van de gemeente Steenwijkerland, dus maar een steenworp afstand van de oorspronkelijke woonplaats Steenwijkerwold. De takken Willem Meinen en Andries Meinen zijn nog niet volledig en eindigen rond 1900 met nakomelingen in Weststellingwerf.

Jan, trouwde, 21 jaar oud, op 18 november 1812 te Blesdijke met Hendrikje Sijgers Nijholt uit Steggerda, dat ook een onderdeel is van Weststellingwerf. Zijn oudere zus Margyen was al in 1803 ook te Blesdijke getrouwd met Heine Jans Nijholt uit Oldeholtpade eveneens een dorp in Weststellingwerf. Hendrikje Nijholt was de dochter van een achterneef van deze Heine Jans Nijholt. De tak Nijholt gaat terug tot ongeveer 1700 en begint met Heine Wybes Nijholt, een welgestelde boer, die getrouwd was met Jeltje en woonde in Nijeholtpade in het noorden van Weststellingwerf. Afstammelingen van deze familie Nijholt hebben in 2004 een familiewapen laten ontwerpen en registreren.

Toen Jan Meines werd geboren was de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden al bijna voorbij. In 1795 vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland en trok een Frans leger de Nederlanden binnen. De Bataafse Republiek werd opgericht en de macht kwam te liggen bij de Nationale Vergadering in plaats van de Staten Generaal en de Stadhouder. De invloed van de Fransen, die hun legers aanhielden, was echter enorm. In februari 1795 werden in alle grietenijen bestuurders ontslagen door zgn. revolutionaire comitees. Wekenlang waren er overal feesten en allegorische optochten. Ook in de dorpen van Weststellingwerf werden vrijheidsbomen geplant of opgericht. In de steden, zoals in Steenwijk, werd de vroedschap afgezet en de op gewapende vrijkorpsen steunende patriotten namen de macht over. Verschillende in discrediet geraakte burgers werden in ere hersteld.

Al spoedig begonnen oranjegezinde burgers zich te verzetten. Op 9 maart 1795 werd Willem Jans in Noordwolde gearresteerd toen hij bij de brug in dat dorp tijdens de uittocht van de Jagers van Byland riep: 'Oranje boven, De Patriotten moeten worden opgehangen aan de vrijheidsboom' en in Wolvega werd Tjeerd Pottinga gevangen genomen omdat hij luidkeels oranjeliederen zong. In juni 1795 werden overal zogenaamde burger (volks) societeiten opgericht waar de beter bedeelde burgers samen kwamen om allerlei zaken te bepraten. In Wolvega werd een burger-societeit opgericht onder de leus: 'Houdt moet en zijt thans blije Bataven. Want gij zijt vrij en niet meer slaven'. En in Noordwolde werd een societeit opgericht onder het fraaie motto: 'Ons aller doel en oogmerk zij: 't Geluk der gansche maatschappij'.

In juli 1795 was er weer een opstootje in Noordwolde toen Pytter Atzes op de Patriottensocieteit, beheerd door Dirk Eilers, het raam opende en tegen de in de buurt staande bewoners riep: Holland boven, neen dat is minder. Oranje boven dat is beter. Oranje boven dat is best. Blauwe Kees blijf in je nest. Omdat hij bevreesd was gearresteerd te worden vluchtte hij naar het buitenland. Op eerste kerstdag 1795 zaagde men in Oldeholtpade de vrijheidsboom om, die voor de herberg van St Jacobs stond. In 1796 bleek dat steeds meer bevolkingsgroepen zich van de 'bevrijders' afkeerden. Zij begaven zich naar het buitenland, om dienst te nemen in de troepen tegen de Fransen, gecommandeerd door een van de prinsen van Oranje. Troepen stellingwervers verstoorden met geweld vergaderingen in de burgersocieteiten in Wolvega en Noordwolde. Bezetters wilden in de herbergen niet betalen of gingen op markten goederen tegen lage prijzen kopen. Het waren roerige tijden.

In 1796 kwam er een soort zuivering. Een van de grieven van de bevolking betrof de hoge belastingen. Op 6 oktober 1796 werd in de Bataafsche Republiek het besluit genomen, dat de diakonieën van de Gereformeerde Kerken in Friesland een zesde van hun bezittingen moesten verkopen, waarna het geld als belasting aan de overheid moest worden gegeven. Een soortgelijk besluit werd genomen op 10 oktober 1797, waarbij een vijfde gedeelte van de overige vijf-zesde aan bezittingen moest worden betaald. De bevolking begreep dat de oude heersers en een groot aantal nieuwe er alleen op uit waren hen als vroeger eronder te houden en toonde weinig enthousiasme. Men ging in verzet. Wanneer de dienstplichtigen zich moesten laten registreren, voor die tijd kende men alleen vrijwilligers, braken er overal kleine oproeren uit. Vooral de nog steeds Oranjegezinde grote en kleine boeren verzetten zich. Zij lieten hun zoons niet naar de verplichte registratie gaan of lieten hen 'onderduiken'. Overal werden 's nachts vrijheidsbomen omgezaagd, soms was het zelfs een openbare manifestatie van ongenoegen tegen het nieuwe bewind, zoals in Makkinga, Donkerbroek, Wolvega en Steggerda.

De Bataafse Republiek hield niet lang stand. In 1806 werd dit gebied een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon dat duurde tot 1810 en daarna ingelijfd bij het Franse Keizerrijk. De handel overzee, ooit de basis van de welvaart in de tijd van de Republiek, kwam geheel tot stilstand. De economie was nu voornamelijk gericht op eigen stad en streek. De helft van de huishoudens leefde van de landbouw. Het platteland werd onveilig gemaakt door grote groepen rondtrekkende paupers. Toen Jan Meines in 1812 met Hendrikje trouwde was de Franse periode bijna ten einde. In 1813 werd Nederland weer een Koninkrijk onder een souvereign vorst, zoon van de laatste Stadhouder, die in 1816 na de slag bij Waterloo tot Koning werd benoemd van de Verenigde Nederlanden.

In de huwelijksakte van Jan Meines de Boer werd als beroep vermeld boer te Wolvega. Jan Meines en Hendrikje hadden 5 kinderen: 2 dochters en 3 zonen die allen in Blesdijke zijn geboren. Hendrikje stierf al in 1820, oud 27 jaar. Jan hertrouwde in 1822 met Barbertje Sychers Visser uit Steggerda. Uit dit tweede huwelijk zijn nog twee kinderen bekend, een zoon die opvallend Syger Jans werd genoemd en een dochter Jantje Jans. Jan Meines had uit zijn eerste huwelijk al een zoon met de naam Syger Jans. Het meerendeel van de kinderen bleef in Weststellingwerf. Meine Jans vertrok later naar Lemsterland en zijn halfzus Jantje die met Gerrit Andries Keizer was getrouwd, emigreerde in 1883 met haar gezin naar Amerika. Het was geen gelukkige overtocht. Al drie dagen na aankomst in New York overleed Gerrit. De rest van het gezin vestigde zich in Forest Grove, Jamestown, Michigan.

Jan werd 79 jaar oud en stierf op 7 november 1870 in Weststellingwerf waar hij kennelijk zijn hele leven met al zijn kinderen heeft gewoond. Hij was de laatste van de 12 kinderen van Meijne Geuverts en Grietjen Tijmens de Boer en overleed enkele jaren na zijn oudere broer Tijmen Meines de Boer die in 1867 te Blesdijke op 95-jarige leeftijd is overleden. De naam van Tijmen Meines komt voor op een gevelsteen van de NH kerk in Blesdijke met de tekst In den Jare 1843 is deze Kerk herbouwd onder directie van de Kerkvoogden Albert Sents Lenstra, Tiemen Meines de Boer, Gerrit Wanders Terwisscha. Waakt en Bidt. Van de overige broers en zussen van Jan Meines is bekend dat er 4 zijn overleden in Weststellingwerf en 3 in Steenwijkerwold.

De hele structuur van dorpen, steden en wegen was op loopafstand ingesteld. De afstand van het ene dorp naar het andere werd niet in kilometers uitgedrukt maar in looptijd. Veel dorpen lagen op weinig meer dan een uur gaans van elkaar, marktplaatsen zelden op meer dan 25 kilometer zodat iedereen nooit veel meer dan twee uur gaans van een markt en een bestuurlijk centrum vandaan woonde. Verder kwam de gewone man toen zelden of nooit. In 1815 lag er in Nederland minder dan 500 kilometer klinkerweg, maar in de vier noordelijke provincies ontbrak zelfs iedere verharde weg. Voor de langere afstanden werd allereerst en bovenal de trekschuit gebruikt met een snelheid van zo’n zeven, acht kilometer per uur. De schuiten voeren frequent en op tijd, ze waren relatief goedkoop en de verbindingen sloten vaak goed op elkaar aan. Postkoetsen en diligences ginger veel minder frequent en waren bovendien voor de gewone man veel te duur. Vanuit Groningen kostte de zes uur durende reis per diligence naar Leeuwarden bijvoorbeeld f 3.60. Het dagloon van een arbeider lag ergens tussen f 0.50 en een gulden. Pas in de loop van de negentiende eeuw begon de trekschuit aan populariteit te verliezen. De wegen werden beter, de koetsen werden sneller en gerieflijker. De opkomst van de trein na 1839 bespoedigde de neergang van dit vervoerssysteem.

5. Meine Jans de Boer

De afstamming volgt de lijn van het derde kind, de tweede zoon van Jan en Hendrikje Nijholt met de naam Meine Jans de Boer, geboren in 1816 en genoemd naar zijn grootvader. Meine trouwde twee keer. De eerste keer in 1840 met Aaltje Hendriks Dijkstra uit Oldetrijne die kort daarna in Weststellingwerf op 6 december 1841 overleed. De tweede keer trouwde hij in 1844 in Lemsterland met Eelkje Harkes Koopmans, geboren in Eesterga en woonachtig in Echten. Bij zijn eerste huwelijk staat aangetekend boerewerk doende bij zijn vader inwonende te Wolvega. Bij zijn tweede huwelijk staat als beroep boer te Wolvega. Meine had uit zijn eerste huwelijk geen kinderen. Bij Eelke krijgt hij twee zoons: Jan Meines geboren in 1845 en Harke Meines geboren in 1849. Beide kinderen zijn in Echten geboren zodat mag worden aangenomen dat Meine Weststellingwerf heeft verlaten en vertrokken is naar Lemsterland waar hij op 8 april 1856 is overleden, oud 39 jaar. Echten ligt maar 15 km ten westen van Blesdijke.

Op 3, 4 en 5 februari 1825 werd Nederland getroffen door een watersnood. Friesland kreeg het zwaar te verduren. Het zuiden van de provincie overstroomde door gaten in de zeedijk bij Lemmer en de dijk van de Linde. Ook de slaperdijk naar Wolvega brak door. Tussen Workum en Hindeloopen sloeg de zee gaten in de dijk van het Workumer Nieuwland en de daarachter gelegen slaperdijk. Ten noorden van Workum brak de dijk op twee plaatsen. Met uitzondering van Gaasterland kwam ook bijna het hele zuidwesten onder water te staan. Aan de waddenkust bleef de schade beperkt tot het onderlopen van enkele polders, onder andere het Nieuw Bildt. De schade was enorm. Een gebied van 103.000 bunder land liep onder water, zeventien mensen verloren het leven, 594 huizen en gebouwen werden vernield, meer dan 2100 stuks rundvee en ongeveer 1600 schapen, varkens en paarden verdronken. In de grotere plaatsen als Leeuwarden, Wolvega, Heerenveen, Harlingen, Sneek en elders richtten particulieren commissies op, die geld en goederen inzamelden. Zij verstuurden zoet water, voedsel, kleren en dekens naar de noodlijdenden in de getroffen gebieden.

In Blesdijke klom de vloed tot een hoogte van tien voet boven de oppervlakte der zee, terwijl vele huizen, vooral arbeiderswoningen, werden weggeslagen en andere deerlijk geteisterd werden, zodat er meer dan 50 woningen en tenten geheel of gedeeltelijk vernield waren, ook spoelde er een aanzienlijke hoeveelheid turf weg. Het was een zware ramp voor de bewoners van Weststellingwerf, welke het volgende jaar werd vergroot door een ernstige ziekte onder de bevolking, waarbij velen stierven. Onder het vee brak ook nog een zware veepest uit.

Eelkje was hij haar huwelijk met Meine 25 jaar oud en weduwe van Engele Alberts Klijnsma van wie ze twee kinderen had. Na de dood van Meine zou ze opnieuwe trouwen met Gosse Hylkes Bouma die als voogd van de twee kinderen de Boer zou optreden. Gosse had al 5 kinderen uit zijn eerste huwelijk zodat het een uitgebreid gezin werd. Eelkje en Gosse kregen samen nog een dochter. Eelkje was van goede familie en de dochter van Harke Martens Koopmans, kastelein en veenbaas. De tak Koopmans gaat terug tot circa 1700 en begint met Marten Hendriks Koopmans geboren in Mildam en van beroep meester distillateur en stoker. Hij was getrouwd met Lipjen Annes en had 6 kinderen.

Harke Koopmans woonde in 1825 tijdens de grote overstromingsramp in Echten. Hij moest met zijn gezin vluchten naar het grietenijhuis in Lemsterland waar de tweeling Auke en Anne op 8 februari werden geboren. Van de tweeling is Anne op 1 maart gestorven. Harke was een belangrijk man. Zijn naam komt 60 maal voor in de registers van notaris G.Zandstra te Balk, notaris T.S. van der Ley te Langweer en notaris J.L.T.Waubert de Puiseau te Lemmer. De transacties betroffen koop en verkoop van onroerend goed (veelal in Echten) maar ook hypotheek en geldvorderingen. Vanaf 1846 is hij woonachtig in Lemmer maar in 1857 wederom in Echten. In 1851 verkocht hij een huis en schuur met herberg te Echten voor fl. 7000 aan zijn zoon Marten Harkes Koopmans te Echten. Eveneens in 1851 verkocht hij 2 huizen met land te Echten koopsom fl. 7000 aan zijn schoonzoon Meine Jans de Boer te Echten. In hetzelfde jaar verhuurde hij enige landerijen te Echten aan o.a. Meine Jans de Boer. Meine komt in 1856 te overlijden. Hij werd niet oud, hij bereikte slechts een leeftijd van 39 jaar. Uit de boelscheiding in 1867 na het overlijden van Eelkje in 1863 op een leeftijd van 45 jaar, blijkt een vermogen van Meine van 19.313,70 gulden voornamelijk bestaande uit levende have en percelen weiland. De boedel werd voor de helft aan Eelkje toebedeeld en de overige helft werd tussen de twee zoons verdeeld. De erfenis van Eelkje wordt tussen haar 5 kinderen verdeeld. De zoons Jan en Harke de Boer krijgen ieder 7.513,75 gulden uit de boedel van hun ouders.

6. Jan Meines de Boer

De afstamming volgt Jan Meines de Boer, de oudste van de twee zonen van Meine en Eelkje en ook genoemd naar zijn grootvader van vaders kant. Hij is geboren in Echten, Lemsterland en hij trouwde in 1866 te Doniawerstal met de 19 jarige Jeltje Annes Tromp uit Langweer, dochter van Anne Pieters Tromp, veehouder, woonachtig in Tjerkgaast, en Tjitske Annes Koopmans uit Wymbritseradeel. Bij het huwelijk is aangetekend dat Jan Meines de Boer uit follega afkomstig was. Jan en Jeltje vestigden zich na hun huwelijk in Tjerkgaast en kregen 8 kinderen waarvan 6 geboren zijn in Tjerkgaast en de twee jongsten in Follega. Jan Meines en Jeltje zijn jong overleden aan TBC. Jan is maar 40 jaar oud geworden en Jeltje slechts 44 jaar. Ook vier kinderen zijn jong overleden.

In die tijd was veelvuldig sprake van epidemieën. Door de verbeterde reismogelijkheden kon een besmettelijke ziekte sneller en over een groter gebied verspreiden. Er was een cholera epidemie in 1849 en opnieuw in 1854/5, difterie in 1859/61 en roodvonk in 1863/4 alsmede pokken in 1864/5. Cholera kwam weer terug in 1866. TBC heerste in 1882 en wederom in 1886. De cholera epidemie van 1849 veroorzaakte 20.000 doden op een bevolking van ongeveer 3 miljoen inwoners in Nederland. Een belangrijke oorzaak van de veelvuldige epidemieën was het ontbreken van een gescheiden riolering. Alle afval werd gedumpt in de grachten, kanalen en sloten die ook dienden voor drinkwater.

Op 22 februari 1867 bij een verkoop van zathe en landen te Oosterzee wordt Jan vermeld als Landbouwer te Sloten en later in hetzelfde jaar bij de boedelscheiding van zijn ouders als boer te Tjerkgaast. Bij de boedelscheiding verkreeg hij en zijn broer Harke 7.513.75 gulden uit de erfenis van hun ouders. In 1870 staat hij nog genoemd als landbouwer te Tjerkgaast bij de verkoop van een boerenhuis te Echten met stukken weiland en diverse landerijen tot een totaal bedrag van 14.494 gulden. Hij is een van de verkopers en gelet op de andere verkopers betreft het onroerend goed uit de boedel van zijn overleden grootvader Harke Martens Koopmans. Zowel hij als zijn broer Harke moeten daar ook een flink bedrag uit hebben gekregen.

In 1878 veranderde Jan Meines van beroep. Hij heeft dan een herberg gekocht van Sint Jelles Kolk, kastelein en winkelier te Follega voor een bedrag van 6.000 gulden en wordt dan vermeld als landbouwer te Tjerkgaast maar als kastelein en landbouwer te Follega bij het stellen van een hypotheek wegens een opgenomen lening tot een bedrag van 4.000 gulden met Jonkheer Jan Hendrik Frans Karel van Swinderen, burgemeester van Gaasterland te Rijs als schuldeiser. De koopakte vermeld Eene Huizinge, waarin herberg en winkel met den daarbij behoorende grond, alles staande en liggende aan den straatweg nabij de Follegabrug onder behoor van het dorp Follega, kadastraal bekend Gemeente Oosterzee Sectie D Nommers 111, 112 en 995; Zamen groot 16 aren en 47 centiaren. A.J. van der Aa in "Het Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden" uitgave 1849-1859, vermeldt Follegabrug als gelegen ten oosten van Follega als de brug over de Follegasloot; bij deze brug, van welke men een schoonuitzigt op het groote Tjeukemeer heeft, staat eene herberg aan welke bewoners de tol betaald wordt. Er is daar aan de straatweg met nummer 40 nog steeds een restaurant gevestigd met de naam "De Wijde Blik" maar het is niet bekend of dit de oorspronkelijke herberg is.

De geldschieter Jonkheer van Swinderen was een telg van een welgestelde Groningse familie die in 1825 haar intrek nam in Huize Rijs. De familie was belangrijk voor Gaasterland. Zij zorgden voor verbetering van de infrastructuur en bodemkwaliteit in het gebied. Verschillende familieleden zijn burgemeester van Gaasterland geweest. De Jonker was geliefd als grietman en als weldoender. Hij steunde de boeren en arbeiders financieel om vooruit te komen en zelfs bij emigratie.

In maart 1886 moet Jan Meines het huis met herberg en grond verkopen voor slechts 2.527 gulden aan Heine Alles Oosten, logementhouder te Follega als koper. Een halfjaar later komt hij in Langweer te overlijden. Zijn vrouw Jeltje overleed 6 jaar later in Sneek.

Het gezin heeft het moeilijk gehad. Volgens een overlevering heeft de familie "over het water" gewoond, zonder vervoer en communicatie waarbij de plek Koevorderhuis, dat nu een onderdeel is van de gemeente Langweer, wordt genoemd. Volgens dezelfde overlevering was het vanuit hun huis mogelijk de vogels te observeren. De zoons Meine en Albert waren daardoor in staat gemakkelijk eieren te zoeken in het voorjaar, die dan werden verkocht op de markt in Sneek. De jongens gingen met een roeibootje naar de stad, wat een behoorlijk stuk roeien was. Kievitseieren hebben zwarte stippen en brachten iets minder op dan de eieren van de grutto, die ook nog rode stipjes hebben. De broers zorgden dus dat er wat rode stipjes op de kievitseieren verschenen en verdienden zo een paar centen extra.

Het was de tijd van de grote agrarische crisis die omstreeks 1878 begonnen was en heel West-Europa trof. Oorzaak was de opkomst van de Verenigde Staten als grootste graanexporteur ter wereld. Vanaf 1880 kwam ook Rusland met grote hoeveelheden graan op de markt. Wat in de akkerbouw begonnen was gebeurde ook in de weidebouw. Een crisis van ongekende omvang verbreidde zich over Europa. Het platteland verarmde. Boeren, die kort geleden nog rijk waren geweest, konden het hoofd niet boven water houden. Landarbeiders die rond 1860 nog 4 gulden per week verdienden, kwamen nu met veel minder thuis. Veehouders waren afhankelijk van de prijzen van boter en kaas. Omstreeks 1878 werd nog 80 gulden voor een vat boter betaald. De prijs van het vee was toen ook hoog en land werd soms voor meer dan 1.000 gulden per bunder verkocht. In de tijd van de landbouwcrisis daalden de prijzen snel en de boter bracht nog maar 25 à 30 gulden per vat op. De prijs van kaas, die voor de crisis nog 30 gulden per pond was, daalde tot 18 à 25 gulden per pond.

De slechte tijden voor boeren en arbeiders leidde er toe dat velen gingen uitzien naar betere mogelijkheden. Sommigen vertrokken naar de grote stad, anderen gingen nog verder en staken de oceaan over naar Amearika, dou lân fan dream en winsken. Voor een boer die naar elders vertrok, eindigde het bestaan op de oude, vertrouwde plaats waar hij hard had gewerkt met een boeldag en verkoop van al zijn bezittingen. Degenen die niet vertrokken, waren ook gedwongen naar andere inkomsten uit te zien. Zo was Jan Meinen de Boer kennelijk een herberg begonnen. Hij was een van de velen en de kans op succes was niet groot.

De dorpen Tjerkgaast en Langweer behoorden in de franse periode nog tot de mairie Sloten maar daarna tot de gemeente Doniawerstal. Deze gemeente fuseerde in 1984 met Haskerland onder de naam Skarsterlân. Deze naam herinnert aan de scharren, een gebied in Doniawerstal, tegen de grens met Haskerland aan. Scharren waren oorspronkelijk landerijen die gemeenschappelijk gebruikt werden door de boeren voor hooiwinning of voor het weiden van vee.

Het dorp Echten was een onderdeel van de mairie Oosterzee en vervolgens van de gemeente Lemsterland. Dit gebied had veel geleden door de grote overstroming van 1825. Van de 182 huizen die destijds in Echten stonden, zijn er meer dan 150 deels zwaar beschadigd en verdwenen. Juist in die tijd waren de verveningen nog in volle gang. De op het veld staande voorraden turf spoelden weg, vee verdronk, waardoor ook de armoede daarna groot was. In de 19e eeuw zijn in het gebied van Echten enkele vaarten gegraven voor de afvoer van turf. Een voorbeeld hiervan is de in zuidoostelijk gebied gelegen Klijnsmavaart. Verder de Middenvaart en de Gietersevaart, welke meer op het gebied van Oosterzee ligt. Oorspronkelijk een gebied met veel bos afgewisseld met stukjes weidegrond. Later is dit gebied voor een groot deel vergraven voor turfwinning en heeft het in de loop der jaren grote veranderingen ondergaan. Rond 1840 is men begonnen de uitgeveende plassen droog te malen en in cultuur te brengen. Hiervoor werd een stoomgemaal gebouwd aan het Tjeukemeer. Waar eens de veengravers werkten kwamen nu de boeren. Land was water en water werd weer land. Het Tjeukemeer is met zijn 2116 Ha het grootste meer van Friesland. In 1856 was men van plan ook dit meer droog te maken. De plannen waren helemaal gereed. Zo moesten er 6 watermolens worden gebouwd, een sluis, enkele kilometers vaart worden gegraven, alsmede wegen worden aangelegd. De totale kosten werden geraamd op fl. 459.165,00 of omgerekend fl. 218,65 per Ha. Dat het plan niet is uitgevoerd, had als reden dat er niet voldoende geld kon worden aangetrokken en ook de grondsoort was niet van de beste kwaliteit.

Via de ouders van Jeltje Annes Tromp wordt aansluiting verkregen met de families van vader Anne Tromp, moeder Tjitske Koopmans, grootouders Cnossen, en overgrootouders Nauta. Allemaal echte en vooraanstaande friese families. De familie Koopmans is niet dezelfde als van Eelkje Harkes Koopmans, waarmee Meine Jans de Boer was gehuwd. Dat is niet zo verwonderlijk want meer dan 80 Friese gezinshoofden lieten zich in de Franse tijd registreren met de naam Koopmans. De familie van Tjitske Annes Koopmans gaat terug tot Anne Piers Koopmans geboren in 1735 en afkomstig uit Hommerts (Wymbritseradeel). De familie Cnossen, ook wel aangeduid als Knossen, spruit voor uit het geslacht van een zekere Uupca Johann(nis) tot Knossens, die rond 1456 op de Knossens woonde, een buurtschap van enkele boerderijen ten zuidoosten van de stad Bolsward. De Cnossens zijn over de jaren trouwe inwoners van Friesland gebleven en zijn dat voor het grootste deel nog. Nadat het buurtschap in het midden van de 17e eeuw verlaten werd, zijn de grootste concentraties Cnossens en Knossens te vinden in Hommerts en Jutrijp. Stamvader Uupca drukte zijn zegel op een acte in het jaar 1456 welke akte in het archief van de stad Workum wordt bewaard. Het zegel laat een dubbelkoppige adelaar zien met daaromheen in het randschrift zijn naam. Meer gegevens omtrent deze familie zijn te vinden op website cnossen.nl

De familie Nauta gaat terug tot Jelle Jurgens Nauta geboren in 1672 in Woudsend en aldaar rond 1750 overleden. Hij voer met een schip op Amsterdam en Koningsbergen. Hij was driemaal getrouwd en bouwde in 1719 met zijn derde vrouw Geertje Dirks de houtzaagmolen “De Jager” in Woudsend. De molen bestaat nog steeds. In 1750 maakte hij zijn testament waarin hij de molen naliet aan zijn zoon Reinder Zoethout uit zijn derde huwelijk. De kinderen uit zijn eerste en tweede huwelijk kregen de achternaam Nauta maar de kinderen uit het derde huwelijk de naam Zoethout, die Jelle Jurgens had overgehouden aan het door hem afgeleverde hout. Tussen de families Cnossen, Koopmans en Nauta werd over en weer getrouwd.

Anders verging het de broer van Jan Meines, Harke Meines zoals blijkt uit een verhaal opgesteld door zijn afstammeling (achter-achterkleinzoon) Steve DeBoer uit Amerika en achtergelaten in de archiefkamer van de gemeente Wolvega. Steve was in 2000 met 65 andere nakomelingen van Harke Meines op bezoek in Friesland om het land van hun voorvaderen te bekijken.
Hij schreef:

"Harke de Boer and Hielkje Kerkstra were married in Haskerland District, Friesland. It may have been in the town of Westermeer, where Hielkje’s father, Hendrik, died 7 months later. Harke’s father had died when he was 6 years old. His mother remarried 2 years later and died when Harke was 13. His relationship with his step-father was difficult, illustrated by his departure when he came of age, never returning for his personal belongings.

He received 10,000 from his father’s estate and was fortunate to rent a dairy farm near Sloten after getting married. By 1886, he had used up his inheritance and had to borrow $300 from his brother-in-law, Sipke Bootsma, to come to America by boat, from Lemmer, to Amsterdam. to Rotterdam, to New York . He and Hielkje made the trip with 5 children (3 daughters had died young). Baby Charlie almost died during the 2-week voyage, but he ended up outliving the rest of the family, dying at age 95 in January 1981, 7 months before our last reunion in St. Paul.

The family first settled in Holland, NE, where Hielkje’s mother and 4 of her siblings had settled. But the summer was too hot for their liking, so they traveled to the Dutch settlements around Westfield and Hull, ND. Since lumber wasn’t available, their first homes were made of sod.  Harke and some men who came with them had to sleep in the covered wagon since the house was not very big. In 1889, Hielkje’s only sister still in Friesland, Joukje Bootsma, came to North Dakota with her family.

Two more children were born to them, but the daughter died young and her grave has never been discovered. A terrible prairie fire wiped out their bumper crop in 1891. It took Harke 17 years to pay off the debt from the fire. But the two youngest children, Charlie and Peter, were able to continue their studies past high school, both becoming pharmacists. Son John took over farming the homestead after Harke and Hielke moved to Pollock in 1918. They celebrated their 50 wedding anniversary in 1921.

Harke had only one full sibling - Jan died between 1880 and 1895 in Friesland. From his mother’s first marriage, he had 2 half-siblings. Sister Imkjen Hottinga came to the Dakotas. Brother Albert Klynsma remained in Friesland, but his wife, Pierke’s, daughter, Boukje, married Henry DeBoer as her second husband and came to the Dakotas. Harke’s half-sister, Antje, from his mother’s third marriage, remained in Friesland, married and raised a family. Finally, Harke had several step-siblings from step-father Gosse Bouma’s first marriage. One step-brother, Hielke, sent 2 of his daughters to his stepbrother in 1905 - one (Gertie) took care of the twins, Harland and Harold; the other (Katie) worked for Hielkje. They eventually married and the rest of their family, including Hielke, came to stay in 1911.

They lived to see all their children married and several grandchildren born before Hielkje died of cancer in Pollock at age 74. Harke went to live with his daughter and son-in-law, Anna and Pete Boschker, dying of pneumonia at age 83. They are both buried in the Westfield cemetery, though Harke’s gravestone lists his death as 1932, instead of 1933."

Harke was een van de vele boeren en arbeiders die een nieuwe toekomst wilden opbouwen in de Nieuwe Wereld, het land van de toekomst, waar duizenden bunders land op hen lagen te wachten, meestal voor een spotprijs. Een stroom van landverhuizers, ook uit friesland, trok op naar het nieuwe paradijs. Waren het in 1877 nog maar 54, die de oceaan overstaken, vanaf 1880 ging het in versneld tempo. In het topjaar 1881 werden 1871 landverhuizers gemeld. In de periode 1877/1893 trokken 10.912 mensen Friesland uit. Voor de achterblijvers zouden de treurige omstandigheden spoedig voedsel geven aan het opkomend socialisme, juist in de veenstreken van Friesland. In de 80-er jaren trok daar de bekende Domela Nieuwenhuis rond als een apostel. Door zijn acties begon het steeds rumoeriger te worden onder de arbeidersklasse. Ook voor de boeren waren het slechte tijden door de vele misoogsten en vee-ziekten. Vele boeren konden hun bedrijven financieel niet meer runnen en moesten hun boerderijen verkopen om pachtboeren te worden van de rijke heren.

7. Albert de Boer

De afstamming volgt zoon Albert van Jan Meines en Jeltje Annes Tromp, geboren in 1877 in Tjerkgaast. Bij zijn naamsvermelding op de geboorteakte wordt geen patroniem meer vermeld. Albert verloor zijn vader toen hij 9 jaar was en zijn moeder toen hij 15 jaar was. Bij het overlijden van moeder Jeltje in 1892 liet zij zes kinderen na; twee waren al jong overleden. Zus Tjitske was net getrouwd met Klaas Weissenbach. Broer Anne zou in 1895 overlijden en broer Eelke in 1898. De aangifte van overlijden van Anne gebeurde door de broers Harke, oud 23 jaar, arbeider wonende te Sneek en Meine, oud 26 jaar, scheepstimmerknecht, wonende te Sneek; Anne de Boer was volgens de aangifte woonachtig in Echten. Harke trouwde in 1893 met Piertje Koenen. Bij dit huwelijk staat vermeld dat de ouders van Harke overleden zijn en dat grootmoeder Tjitske Annes Koopmans wonende te Sloten toestemming geeft. Piertje Koenen is een dochter van Auke Koenen en Anna Catharina Frederika Knossen. Anna behoorde ook tot de Friese familie Cnossen uit Hommerts en Jutrijp van stamvader Uupca. Harke verhuisde later met gezin naar Fischlaken in Duitsland.

Van Albert is bekend dat hij samen met zijn oudere broer Meine terecht kwam in het Old Burger Weeshuis in Sneek. Dit weeshuis werd in 1581 opgericht toen het Sneker stadsbestuur een aantal (katholieke) kloosters met landerijen in beslag nam, een daad die Filips II niet erg kon waarderen. Van de opbrengst werd de opvang bekostigd van “ knechtkens en meechdekens die van troost verlaten zijn”, wezen dus. Pas in 1965 kwam daaraan een eind met de invoering van de algemene bijstandswet en het vermogen van het weeshuis werd aan de stichting Old Burger Weeshuis overgedragen. Thans beheert de stichting een vermogen van ongeveer 3 miljoen en stimuleert de cultuur in de stad Sneek.

Albert en Meine kregen les van de "houtsplinters", de bijnaam van de leraren timmeren. Meine werd van beroep metaalarbeider en bleef in Friesland. Hij maakte onder andere de stalen spanten en de voor- en achterstevens voor de stalen schepen op de scheepswerf Barkmeier in Sneek. Dit bedrijf is later verplaatst van Sneek naar Stroobos. Meine, geboren in 1869, trouwde met Henderika Boot uit Sneek. Als beroep staat scheepstimmerman vermeld. Zowel Meine als Hendrika bereikten een hoge leeftijd. Meine werd 88 jaar en Henderika 91 jaar. Ze kregen 5 kinderen (vier dochters en een zoon) en overleden beiden in Sneek. De zoon Jan, geboren in 1907, werd later belastingadviseur in Sneek, trouwde met Dirkje Bruinsma en kreeg 3 kinderen, waaronder een zoon Niek Menno. Jan is in 1997 overleden.

Albert werd timmerman en vertrok omstreeks 1900 naar het westen des lands. Het vermoeden bestaat dat het weeshuis een werkplek voor hem heeft gezocht toen hij zijn vak voldoende verstond. Hij heeft als timmerman gewerkt op het landgoed Duin- en Kruidberg bij Santpoort, een samenvoeging van het landgoed De Kruidberg en het naastgelegen landgoed Duin en Berg, ooit eigendom van Willem van der Hucht, een schatrijke planter uit Indië, die daar in 1874 is overleden. In 1895 werd het landgoed gekocht door Jacob Theodoor Cremer, een Nederlands grootondernemer, koloniaal expert en liberaal politicus. Hij liet op het landgoed het grootste woonhuis van Nederland bouwen. In 1961 verkocht de familie Cremer het landgoed aan de Nederlandsche Handelmaatschppij, die het als vakantieverblijf voor haar personeel in richtte. In 1993 werd het landgoed een trainingscentrum voor de ABN AMRO Bank en thans is het een conferentieoord, hotel en restaurant met een Michelin ster.

Met Albert laten we Friesland en het boerenbedrijf definitief achter ons. Hij trouwde oud 24 jaar in 1901 te Velsen met de evenoude Johanna Margaretha Köhler, dochter van de melkslijter Gerardus Köhler uit Velsen. Albert en Johanna kregen twee kinderen, dochter Jeltje, genoemd naar de moeder van Albert en zoon Johannes Hendrikus die genoemd is naar zijn grootmoeder Johanna Hendrika van de Water. Hij kreeg als roepnaam Hendrik en werd geboren in Schoten, toen nog een aparte gemeente maar in 1927 opgeslokt door Haarlem. Johanna Margaretha Köhler is op 12 mei 1925 in Santpoort overleden, oud 48 jaar. Albert hertrouwde kort daarna in 1926 te Velsen met Johanna Elisabeth Reeders, oud 42 jaar, geboren te Amsterdam maar wonende te Velsen. Albert is overleden op 29 januari 1957 in Haarlem, oud 79 jaar. De lijn Köhler gaat terug tot Johan Christiaan Köhler, die geboren is in Duitsland, maar naar Amsterdam vertrok, daar trouwde en kinderen kreeg. Zijn zoon Hendrik Christiaan begon een slagerij in Velsen en trouwde aldaar driemaal. Kleinzoon Gerardus Köhler werd landbouwer en melkslijter. Via hem wordt aansluiting verkregen met de Amsterdamse families Van de Water, Verleng, en Inen.

Hendrik Christiaan Köhler trouwde voor de derde maal met Adriana Kosters uit Heerewaarden. Zij is de grootmoeder van Johanna Margaretha Köhler. Het dorp Heerewaarden ligt in de smalle oeverwalstrook tussen de Waal in het noorden, de Maas in het zuiden, het Kanaal van St. Andries in het westen en het Drie Dijkenpunt in het oosten. Men kan Heerewaarden beschouwen als onderdeel van de Bommelerwaard, maar ook als een aparte waard tussen de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal. Heerewaarden grenst met beide zijden aan het water en is gebouwd op een terp. Vroeger was er een open verbinding tussen de Waal en de Maas. De lijn Kosters gaat terug tot Jan Kosters geboren in 1640 in Heerewaarden. Via deze lijn is ook aansluiting verkregen met de families van Wessem, van Ooijen en van den Berg uit Heerewaarden alsmede met de familie van Wijnen uit Zuilichem en van Hattum uit Zoelen.

Met Albert beginnen we aan een nieuwe eeuw waarin Nederland letterlijk en figuurlijk alle klokken gelijk zette. Daarvoor was sprake van plaatselijke tijden die van stad tot stad verschillend kon zijn. Amsterdam kende een plaatselijke tijd, maar de staatsspoorwegen gebruikten de Greenwichtijd. In 1909 werden alle klokken gelijk gezet aan de middelbare zonnetijd van Amsterdam, maar internationaal gezien liep Nederland uit de pas. In 1940 voerde de Duitse bezetter de Midden-Europese tijd in, die nog altijd van kracht is. In 1916 maakte Nederland voor het eerst kennis met de zomertijd. Energiebesparing aan het einde van de dag lag ten grondslag aan de invoering. Het waren immers barre tijden. De zomertijd werd pas in 1946 afgeschaft om in 1977 terug te keren.

De eerste helft van de 20e eeuw wordt bepaald door de twee wereldoorlogen. Weliswaar bleef Nederland neutraal tijdens de eerste wereldoorlog maar ons land ondervond er wel de consequenties van. De handel viel weg en bijna alles was op rantsoen. Sommige goederen gingen op de bon, zoals boter waarvoor alleen bonkaarten werden verstrekt aan mensen die getrouwd waren. Vandaar de bijnaam voor het trouwboekje in het gezegde "boterbriefje halen" bij een voorgenomen huwelijk. Er werd honger geleden en dat leidde in 1917 tot het zogenaamde aardappeloproer in Amsterdam toen een voedseltransport, dat voor het leger was bestemd, werd geplunderd. Het oproer mondde uit in een veldslag waarbij militairen het vuur openden op de menigte. De opstand werd neergeslagen. Er vielen 9 doden en 114 gewonden. Schaarste dwong soms ook tot creativiteit. Zo werden beukennootjes en pitten van appels en peren gewaardeerd vanwege hun voedingswaarde. In een advertentie werd voor ongeschonden en droge pitten f. 1,- per ons betaald. De overheid organiseerde ook het inzamelen van beukennootjes. Voor rijpe, volle vruchten, afgeleverd in winddroge toestand, vrij van stof, steentjes, zand en doppen, werd aan de raper 25 cent per kilogram door de rijksagent betaald. De noten werden door het Rijkskantoor voor Vlees en Vetten verwerkt tot voedsel voor mens en dier.

Bovendien krijgt het land in 1918 te maken met een wereldwijde griepepidemie. Binnen enkele maanden stierven circa 27.000 mensen in ons land. In november van dat jaar riep Jelle Troelstra, de leider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), op tot een revolutie, maar dat bleek een vergissing. Het einde van de oorlog kwam voor Nederland net op tijd. Een nieuwe winter met honger en kou werd voorkomen. De economische crisis in de periode tussen de beide oorlogen was de aanloop naar de tweede wereldoorlog. Op het terrein van techniek profiteerde de bevolking van vele vernieuwingen. De meest in het oog springende zijn het vliegtuig en de radio. Zij maakten vele afstanden overbrugbaar. Alleen al hierdoor werd de relatie tussen Nederland en zijn overzeese gebieden anders. Men kon rechtstreeks spreken met de andere kant van de wereld en er zelfs in twee dagen heen reizen.

8. Johannes Hendrik de Boer

Johannes Hendrikus (Hendrik) de Boer was geboren in het prille begin van een nieuwe eeuw. Hij kende het platteland van Friesland niet of hoogstens van horen zeggen. Hij was vertrouwd met de stad Haarlem die zich razend snel uitbreidde en het omliggende gebied opeiste voor woningbouw. Hij trouwde op 26 juli 1934, het jaar van de jordaanoproer in Amsterdam, met Johanna Josina Schiering eveneens geboren in Haarlem en dochter van Petrus Johannes Schiering van beroep schoenmaker en Gerardina Johanna van Musscher. Zij kregen 3 kinderen, twee zoons, waaronder Martien Gerard, en een dochter.

De families Schiering en van Musscher zijn twee echte Haarlemse families. De lijn Schiering gaat terug tot Evert Hendrik Schiering die rond 1740 trouwde met Johanna Petronella Kampman. Dit echtpaar woonde in Leiden alwaar 10 kinderen werden geboren. Kleinzoon Arie Schiering trouwde met Caatje of Catharina Wassenaar. Arie Schiering was stalknecht in Haarlem maar afkomstig uit Leiden. Deze lijn omvat 7 generaties. Van Musscher omvat 6 generaties en gaat terug tot Jacob van Musscher, geboren in 1776 en zoon van Jan van Musscher en Elisabeth Kok. Deze lijn kan worden doorgetrokken tot Jacob van Musscher die in 1729 voorkomt op de lijst van personen die uit andere plaatsen in Haarlem zijn komen wonen, maar dat aspect is nog niet genoegzaam uitgezocht. Een bekend lid van deze familie is Johannes Hendricus van Musscher, die kortweg Jan werd genoemd en in 1924 te Amsterdam werd geboren, maar later bekend werd als Johnny Jordaan. Hij is een neef van Willy Alberti. De vader van Johnny Jordaan was Bastiaan van Musscher en was getrouwd met Catharina Verbrugge. Deze Bastiaan is een achterkleinzoon van Hendrik van Musscher, die geboren was in 1818 en getrouwd met Maria Margaretha van Waveren, en die de gemeenschappelijke voorouders zijn. De lijn van Johnny Jordaan gaat via hun zoon Jan, die van beroep korporaal hoornblazer en stafmuzikant bij het 4de Reg. Infantarie, maar ook fotograaf was.

Hendrik van Musscher was de oudste zoon van Jan van Musscher en Cornelia Hessels, beiden geboren in Haarlem. Het gezin telde 12 kinderen. Via moeder Cornelia Hessels wordt een afstamming verkregen van de Delftse kunstschilder Pieter Anthonisz. van Bronckhorst (1588-1661) die vooral bekend is geworden door zijn schilderijen van ondermeer tempels en kerkinterieurs alsmede voorstellingen met bijbelse achtergrond. Er hangt van hem een schilderij op het stadhuis van Delft voorstellende Koning Salomo zijn eerste vonnis uitsprekende. Pieter van Bronckhorst was gehuwd met Jacobmina de Grebber, dochter van de goudsmid Nicolaes de Grebber en behoorde tot een uitgebreide goudsmeden- en kunstenaarsdynastie, die haar vertakkingen in alle belangrijke steden van het gewest Holland had. Van hun kinderen werd zoon Claes bekend als schilder van stillevens en bedelaarstaferelen. Groter naam (en fortuin) maakte de oudste zoon Anthonie van Bronckhorst als opperhoofd van de Oostindische handel in Japan (1649/50). De afstamming gaat echter via dochter Jannetje Pieters van Bronckhorst die in 1650 te Delft huwde met Frank Mathijsz van der Aert.

Via de grootmoeders van Johanna Josina Schiering wordt ook aansluiting verkregen met de families van Oorschot en Provoost. Zij was vernoemd naar Johanna Josina Provoost, die in 1872 trouwde met Gerardus van Musscher, smid. Haar grootvader Johannes Schiering, van beroep timmerman, was getrouwd met Agatha Gezina van Oorschot. De lijn van Oorschot gaat terug tot Johannes van Oorschot, geboren omstreeks 1729 en getrouwd met Pieternelletje van Geffen die in 1731 te Haarlem werd geboren. De lijn Provoost begint met Willem Jacob Provoost, geboren in 1634 te Leiden en aldaar in 1664 getrouwd met Judith Jacobs Metselaar uit Amiens. Van hen zijn 8 kinderen bekend waaronder Abraham Provoost, lakenwerker, gedoopt in 1670 te Leiden en waar hij in 1702 trouwde met Martijntje de Groot. Hun zoon Abraham werd echter in 1716 te Haarlem geboren.

Bij de volkstelling van 1947 bleek dat er al 25.662 personen waren met de achternaam de Boer; Friesland telde daarvan 7.264 personen en Noord Holland zelfs 8.191 personen. Dat is heel veel vergeleken met andere achternamen verbonden aan deze familie. De achternaam Beers komt in 1947 maar 869 keer voor waarvan 645 personen met die naam in Noord Holland woonden. De achternaam Van Delden kwam toen 1247 keer voor waarvan 269 personen in Noord Holland, 225 in Zuid Holland en zelfs 377 in Groningen. De familienaam Borchers kwam nog niet zoveel voor met een totaal van 118 personen waarvan 30 woonachtig in Amsterdam en 60 in Groningen. De telling van de namen Schiering en Musscher gaf nog lagere aantallen aan. Schiering kwam maar 40 keer voor met 19 voor Amsterdam en 18 voor de rest van Noord Holland. Van Musscher werd 108 keer geteld met 32 personen in Amsterdam en 44 in de rest van Noord Holland.

9. Martien Gerard de Boer

Martien Gerard de Boer is geboren in Haarlem en trouwde 24 jaar oud op 22 augustus 1962 in Amsterdam, het jaar van het overlijden van prinses Wilhelmina en de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesie. Hij trouwde met Hendrica Marie Bertha (Riek) Borchers, dochter van Johannes Borchers en Aletta Johanna Drolsbach. Zij kregen twee zonen, Mark en Bas, beiden in Amsterdam geboren. Martien en Riek zijn alle twee koninklijk onderscheiden. Martien werd op 14 oktober 1997 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau en Riek op 8 april 1999 tot Lid in de Orde van Oranje Nassau. Zij wonen thans in Haaften.

De lijn van de familie Borchers is niet erg lang en gaat terug tot Christiaan Heinrich Borchers, broodbakker in Amsterdam, maar geboren in Wetter, Keur Hessen, Duitsland. Hij trouwde in 1867 in Amsterdam met Marie Caroline Schäfer, die ook in Duitsland is geboren en jong is overleden. De ouders van dit echtpaar zijn bekend, maar verder onderzoek is nog niet mogelijk gebleken. Zijn zoon Christiaan Johan Ferdinand Borchers is de grootvader van Riek Borchers. Hij was diamantslijper van beroep en trouwde in 1896 met Anna Marie Poelenjee en via haar wordt aansluiting verkregen met enkele echte Amsterdamse families. De naam Poelenjee heeft door de tijd heen vele verschillende schrijfwijzen gekend en is duidelijk van Franse afkomst. De naam komt ook voor als Pollenije, Poeliniée, Polleyée of Pollije. De lijn Poelenjee gaat terug tot Pierre Poullignie die getrouwd was met Marie of Marthe Renaud. Zij lieten hun 6 kinderen dopen in de Oude Waalse Kerk te Amsterdam. De lijn gaat via hun zoon Daniel die in 1674 gedoopt werd en met Geertruij van der Bergh trouwde. Hun zoon Pieter Poelenjee trouwde in 1720 in Amsterdam met Trijntje Willems. Hij was toen 22 jaar oud en zijn ouders waren al overleden. Hij werd bij zijn huwelijk geassisteerd door zijn oom Salomon Poelenjee. Zijlijnen betreffen de families Pannekoek, Pruijs, van Oudshoorn, en Overbeek uit Amsterdam alsmede Beijer uit Duitsland.

De familietak Drolsbach gaat terug tot Johannes Drolsbach geboren in 1665 in Dornhof, Duitsland. Zijn achter-achterkleinzoon Christian was de overgrootvader van Aletta Drolsbach, geboren in Utrecht. Christian was geboren in 1784 te Beilstein, Nassau Usingen. Hij kwam naar Nederland in het gevolg van de Prins van Oranje. Hij was militair en streed mee in het Nederlandse leger als trompetter bij het regiment Huzaren van Sytzama tijdens de slag bij Waterloo tegen Napoleon. Toen Napoleon uit Elba ontsnapte en met een leger oprukte naar de Zuidelijke Nederlanden werd dit regiment onder de naam Regiment Karabiniers no 3 en onder bevel van Majoor Lechleitner ingezet. Het regiment was onderdeel van het 1e legerkorps onder bevel van Willem Prins van Oranje. In de slag bij Waterloo onderscheidde het zich door een geslaagde charge uit te voeren op de vermaarde ruiterij van Napoleon. Het regiment leed gedurende deze slag zware verliezen en tot eer mag gezegd worden dat er later ook 26 MWO's werden uitgereikt ter herinnering aan deze slag. Na opgerukt te zijn tot Parijs met de Engelse en Pruisische troepen kwam het regiment op 27 november 1815 weer in Nederland terug en werd het gelegerd in Leiden. Christian ontving in 1816 daarvoor de onderscheiding van Ridder der Militaire Willems Orde. Hij trouwde op 40 jarige leeftijd in Dalfsen (Ov.) met Isabella Aleida Juliana Hanau uit Gildehaus Bentheim en kreeg 5 kinderen bij haar. Deze Isabella was vernoemd naar haar grootmoeder Isabella Aleida Juliana Maria toe Reppel uit Lingen en in 1758 te Hasselt (Ov.) getrouwd met Cornelis van Bommel, kapitein ingenieur van het korps Ingenieurs Genie en toen gelegerd in het garnizoen nabij Kampen. Cornelis was geboren in 1714 te Bergen op Zoom als zoon van Cornelis van Bommel, opzichter der fortificatiën te Bergen op Zoom.

Via de familie Drolsbach is er verwantschap met de Utrechtse families de Klerk, Correljé, de Heus, van Solingen, Ditmars en Colet. De lijn de Klerk begint met Hendrica Petronella de Klerk die in 1899 met Willem Christiaan Hendrik Drolsbach trouwde en gaat door naar Abraham de Klerk geboren in 1624 in Leiden en die zich als drappier en lakenkoopman vestigde in Utrecht waar hij in 1715 overleed. Hij was een zoon van Charles de Clercq uit Roubaix in Frankrijk.

Aletta Drolsbach is genoemd naar haar moeder Alette Correljé (1834-1913), die getrouwd was met Willem Christiaan Hendrik Drolsbach. De Lijn Correljé gaat terug tot Jacques Correljé (nummer 11.520) die mogelijk geboren is te St. Sulpice Faremoutiers, Seine-et-Marne in Frankrijk en op 31 mei 1612 in Utrecht trouwde met Elsken Hendriksdochter. Zijn achter-achterkleinzoon Jan Correljé trouwde in 1725 in Utrecht met Dirkje van Hees. Bij dit huwelijk werd aangetekend dat Jan gereformeerd was en Dirkje rooms maar dat Dirkje de voorgelezen ordonnantie van haar Edelachtbare heeft bewilligd.

De moeder van Hendrica de Klerk was Aartje de Heus. De tak de Heus gaat terug tot Jan de Heus, dagloner en koster, geboren rond 1550 en afkomstig uit Erichem in het graafschap Buren. De afstammelingen zijn voornamelijk als boeren werkzaam in Utrechtse dorpen als Schalkwijk, ‘t Goy en IJsselstein en vestigden zich later in de stad Utrecht. De naam de Heus komt in de periode 1663-1783 veelvuldig met 369 akten voor in de notarisarchieven van Utrecht wegens transacties in land en huizen maar ook voor huwelijkse voorwaarden en testamenten en zelfs voor het uitlenen van een dekhengst.

De familielijn van Solingen gaat terug naar Casper Jansz van Solingen, loopesmit, die in 1648 in Utrecht trouwde met Anna van Vollenhove. Zijn kleinzoon Casper van Solingen werd in 1738 aangesteld als een van de acht extra muntgezellen bij de Munt en bleef dat tot zijn overlijden in 1753.

Aletta Correljé was weer vernoemd naar haar grootmoeder Aletta Ditmars (1768-1844) die in 1793 te Utrecht trouwde met Hendrik van den Berg. Zij was de oudste dochter van Abraham Ditmars. Deze lijn gaat terug tot Herman Jansen van Ditmars, geboren rond 1619 in Schleswig Holstein en die waarschijnlijk afkomstig was uit het plaatsje Ditmarsen. Hij trouwde in 1645 te Utrecht met Lijsbeth Jacobs Cock, geboren in 1620 in Utrecht. Ook de naam Ditmars werd op vele manieren gespeld.

Verder zijn er ook zijlijnen naar de families van den Berg uit Utrecht, Scheffer uit Den Haag en Makinje uit Woerden, die nog onvoldoende uitgezocht konden worden. Valentijn Scheffer was een militair, afkomstig uit Fulda, die op vele plaatsen heeft gewoond. Willem Makinje, ook wel gespeld als Makkinje, Mackinga, Magkinnie of Markinni en waarschijnlijk ook nog anders is vermoedelijk van Schotse oorsprong en afgeleid van de naam McKenzie. In de periode 1574-1665 zijn er Schotse regimenten in de Nederlanden aanwezig geweest en een aantal van deze Schotse militairen zijn hier te lande getrouwd en blijven wonen. Willem Makkensie was soldaat en trouwde in 1751 te Woerden met Geertje van Wijngaarden. Haar familienaam wordt ook wel gespeld als van Wengarden, Wingert, Wingerde(n). Deze familielijn gaat terug tot Floris Barents van Wijngaerden die rond 1630 woonde in Woerden.

10. Bastiaan Alexander de Boer

In dit familieverhaal gaat de lijn verder met Bas de Boer, geboren in 1967, het jaar waarin het fusieverdrag wordt ondertekend waardoor sprake werd van de Europese Gemeenschap. Met recht kan dus van een nieuwe periode worden gesproken. Bas is getrouwd met Annemarie Elisa Wilhelmina Beers geboren op Curacao en dochter van Hendrik Cornelis Beers en Mary Elisabeth Martine van Delden. Bas en Annemarie hebben een dochter, Charlotte Marie de Boer, en een zoon Thijs Jelle Dirk de Boer die voorzover bekend de jongste telg is in de stamboom van deze familie de Boer.

De tak Beers gaat terug tot voor 1580 toen stamvader Jacob de Baers werd geboren. Generaties lang bleef deze familie woonachtig binnen een klein gebied van Westfriesland met de dorpen Hoogwoud, Opmeer, Aartswoud, Spanbroek en Hoogkarspel. De Baers werd Beers en soms Baars. Als beroep komt in die tijd veelvuldig voor boer, landman of veehouder, maar er zijn ook enkele aardige uitzonderingen zoals de kleinzoon van voornoemde Jacob, Jan Cornelisz de Beers (overleden in 1667), waard en herbergier van de Speerruijter in Opmeer en zijn zoon Cornelis Jansz Beers, die schipper was op de Oostzee en Groenland, alsmede zijn kleinzoon Pieter Baers die matroos was bij de VOC en die in 1718 naar Indië voer en weer terug kwam. Rond 1800 vertrok de familielijn met Ente Cornelisz Beers naar de Beemster waar hij een boerderij kocht die later de naam kreeg “de erven ente”. Vier generaties lang bleef de familie nog boeren in de Beemster. In 1928 wordt in deze familielijn afscheid genomen van de Beemster en het boerenbedrijf, hoewel andere familieleden daar bleven wonen en in de agrarische sector werkzaam waren.

Via een zijlijn van de familie Beers wordt aansluiting verkregen met Govert Maartensz Oostwoud. De achternaam had deze Govert geleend van het plaatsje Oostwoud waar hij vandaan kwam. Zijn oorspronkelijk familienaam was "de Boer". Hij kwam uit een zeevarend milieu. De vader en grootvader van Govert waren schippers en Govert had in zijn jonge jaren, zoals zoon Jacob later meedeelde, ook zelf "de zee bebouwd". Zijn eerste reis zou tevens de laatste zijn. Op de franse kust leed hij schipbreuk. Al bedelend trok hij met een scheepsmakker langs kloosters terug naar huis. Daar solliciteerde hij naar een vacature als schoolmeester maar werd niet benoemd. Daarop reisde Govert naar Engeland om een verzoekschrift aan de Koning-stadhouder te overhandigen, teneinde als schoolmeester in Hem te worden aangesteld. Hij werd in audiëntie ontvangen en moest getuigschriften achterlaten. Groot was de vreugde toen het benoemingsbesluit op perkament en voorzien van het koninklijk zegel in 1694 afkwam. Hij schreef een leerboek voor "Stuurluyden" dat op veel scholen werd gebruikt en zelfs een herdruk beleefde. Het werk waar hij echter het meest bekend door is geworden, was de eerste "gedrukte Nieuwe Kaarte van het Dyckgraafschap van Dregterland", die hij maakte in opdracht van het waterschap. De eerste druk verscheen kort na zijn dood in 1723, de tweede in 1743 en de derde (tevens laatste) in 1775. Jacob, de zoon van Govert, was ook schoolmeester en tevens correspondent van 't Genoodschap der Mathematische Wetenschappen tot Amsterdam en Lidt van de So-Sietyd der Mathematische Wetenschappen te Hamburg, Eykmeester der Schepen en Landmeter van Gecommitteerde Raden te Oost-Zaandam. Hij schreef een leerboek: "Mathematisch Zinnen-Confect of Wiskundige Uytspanningen ter beoeffeningen van het Verstand", Purmerend 1767.

Zie voor meer details: een merkwaardige schoolmeestersbenoeming
en een levensbeschrijving verteld door zijn zoon Jacob: Levensbijzonderheden

Via de moeder van Annemarie Beers komen we bij de familie van Delden. De overgrootvader van Annemarie was Jan van Delden, geboren in 1899 in Den Haag die als militair naar de West trok en in 1924 op Saba met een meisje van het eiland Sint Maarten trouwde. Hij was toen gouvernementsambtenaar en is in 1961 op Curacao overleden. De lijn Van Delden gaat Van Den Haag via Haarlem terug naar Jacob van Delden, die in 1710 te Zwolle trouwde met Anna Elisaeth Mulders. Interessante zijlijnen zijn hier de families Pronk, Anders, Eijgenrook en Masurel. De lijn Masurel gaat terug tot Lambert Masureau geboren rond 1570 in Frankrijk. Enkele van zijn nakomelingen kwamen als hugenoten naar Nederland. Via de tak Van Delden komen we ook bij de familie Palm die begint met Hermanus Palm, afkomstig uit Carelskrone, toen een klein Zweeds havenstadje. Hij was bootsman en kwam voor 1745 via Amsterdam op Curacao. Over Hermanus is weinig bekend maar over zijn nakomelingen des te meer. Vele nakomelingen waren bekende musici op Curaçao en hebben de Curaçaose muziek mede vorm gegeven. Interessante zijlijnen van de familie Palm zijn de families De Windt, de Mey en van Ruijven. Van de familie Palm is een afzonderlijk verhaal beschikbaar.